dinsdag, februari 22, 2005

Kot (De week - 2005/07)

Vaker dan je lief is zie je ze. Elke einder staan ze in de weg. Plots en pardoes doemen ze op en grijpen elke kijker naar de strot. De vlakte van Vlaanderen op zijn smalst. Elk uitzicht gedoemd om dood te lopen op het grote niets van stalling en tuin. En toch mijn beste mensen, schilder ik u met uw goedvinden een wingewest... Maar ondertussen richt alles zich tussen tuin en weiland op. Opgetrokken uit zogoed als niets. Duiventillen, ovenbeuren, achterafkamers, hokken en huizen van bordkarton. Rovershol voor een man die mankt. Uitvinderssalons waar nooit wat gevonden wordt. Vagevuren, voorgeborchtes, vlieringen ... Niet te slopen want op geen enkel plan vermeld. Onooglijk, heel vaak niet om aan te zien. Aanfluiting voor weetikveelwelk gedoogbeleid voor steen, geschonden glas, beton dat aan het rotten is. Ook al bestaan ze niet, niemand twijfelt hier aan de reden van hun bestaan. Bergplaatsen, broedhaarden voor alles wat nutteloos is. Plastic emmers, kabels, koorden, een spade, een afgelopen wiel... Verschoning Heer, want als we hier éénmaal aan het bouwen slaan hebben we het einde nog niet gezien... Mijn pet, zegt hij, hangt er aan de haak. En ik rook er zonder dat zij dat weet. En zij? Wat hij daar in dat ellendige hok verloren heeft, zij weet het niet. Ze zegt het vaak. Bij de kapper zegt ze het. Meer tegen de spiegel dan tegen zichzelf. Al jaren zegt ze het. Ze weet niet eens hoelang. Misschien al wel een halve eeuw. Dat het maar eens verpulveren kon. Of dat het op een dag, net zoals op tv, als een vliegende schotel de lucht in kon gaan. Haar kot had ze d'er in. En terwijl ze dit zegt, twijfel ik alweer. Lacht ze nu of beeld ik mij dat alleen maar in.