zaterdag, mei 16, 2009

Verijdeld

316

Dat je van mij al dagen, weken niets meer hebt gehoord. Dat het zo stil geworden is… Stiller nog dan het hier voordien al was. En of dat niet jammer is? Neen, dat is het niet. Wat gebeurt, gebeurt. En wat dat niet doet al evenzeer. De afwezigheid is een aanwezigheid van wat er niet meer is. Van wat er in die mate eerder is geweest. Etcetera. Enzoverder, enzovoort. And so on. Zo ken ik er ook nog één.

Maak je toch maar geen zorgen, zeg ik. Ik schrijf zeg ik. Ik schrijf. Nog steeds. Elders schrijf ik. Op een plaats waaruit ik ben teruggekeerd. Of nog naartoe zal gaan. Paradijs Parijs. Anselmo in de sneeuw. Lijfkreet. Antjie Krog op het tafelblad. Er staat geen maat op de jonge Noor.

In mijn cryptiek valt alles op zijn plaats zoals (jahoor inbraakpoging verijdeld, het lijkt wel willekeur) de woorden in een gedicht. De dingen in de taal. Ik schrijf waarop niemand wacht.

Mei. Mei alweer! Hoe mei ontploft! Een mooie, milde mix van regen en zon wast hier de daken wit. Hangt de hagen uit. De Meerman maakt zijn Meermanlijst. Hoe puntig is een bullebak? Hoe hard een hoofd dat niet op bloggen staat! Voorlopig alleen nog dit mijn lief: elke ochtend wanneer de schemer de juiste schemer is vind ik op hetzelfde dak, op dezelfde nok, de merel weer. Of het dezelfde merel van andere dagen is, weet ik niet maar hij doet wel hard alsof. Ik zie hem graag, hoe hij daar zit en leven maakt. Hij schikt zich op. Schudt en schoudert de veren op. Gaat wat verzitten in zichzelf. Hij houdt zich klaar. Voor de nieuwe dag. Hij wauwelt maar wat. Net als wij. Net als ik. Die dit noteert.

(Kijk hoe traag hier de traagheid is. En als niet eerder ons begrip begrip!)

(Uit: Album Vier)

Labels: